6 Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid.
7 Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij.
8 De liefde vergaat nimmermeer;maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben;tongen, zij zullen verstommen;kennis, zij zal afgedaan hebben.
9 Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren.
10 Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben.
11 Toen ik een kind was,sprak ik als een kind,voelde ik als een kind,overlegde ik als een kind.Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was.
12 Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen,doch straks van aangezicht tot aangezicht.Nu ken ik onvolkomen,maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben.