4 Integendeel, daar God ons waardig heeft gekeurd om ons het evangelie toe te vertrouwen, spreken wij, niet om mensen te behagen, maar Gode, die onze harten keurt.
5 Want wij hebben ons nooit afgegeven met vleitaal, zoals gij weet, of met (enig) baatzuchtig voorwendsel; God is getuige!
6 Ook zochten wij geen eer bij mensen, noch van u, noch van anderen, hoewel wij als apostelen van Christus ons hadden kunnen laten gelden;
7 maar wij gedroegen ons in uw midden vriendelijk, zoals een moeder haar eigen kinderen koestert.
8 Zo waren wij, in onze grote genegenheid voor u, bereid u niet alleen het evangelie Gods, maar ook ons eigen leven mede te delen, daarom, dat gij ons lief geworden waart.
9 Want gij herinnert u, broeders, onze moeite en inspanning. Terwijl wij nacht en dag werkten, om niemand uwer lastig te vallen, hebben wij u het evangelie van God gepredikt.
10 Gij zijt getuigen, en God, hoe vroom, rechtvaardig en onberispelijk wij ons bij u, die gelooft, gedragen hebben.