4 want ook toen wij bij u waren, zeiden wij u reeds, dat wij zouden verdrukt worden, zoals gij ook weet, dat geschied is.
5 Daarom kon ik het ook niet langer uithouden en zond hem om mij te vergewissen van uw geloof, of de verzoeker u misschien verzocht had en onze inspanning vruchteloos zou geworden zijn.
6 Maar thans, nu Timoteüs van u tot ons teruggekeerd is en ons goede tijding gebracht heeft van uw geloof en uw liefde, en dat gij ons te allen tijde in goede herinnering houdt, even verlangend om ons te zien als wij u,
7 zijn wij dan ook, broeders, bij al onze nood en druk, vertroost over u door uw geloof,
8 want nu leven wij, als gij staat in de Here.
9 Want welke dank kunnen wij Gode over u vergelden voor al de blijdschap, waarmede wij ons om u verblijden voor onze God?
10 Nacht en dag bidden wij vurig, dat wij uw aangezicht mogen zien en voltooien wat nog aan uw geloof ontbreekt.