18 Daar velen roemen naar het vlees, zal ook ik eens roemen.
19 Gij hebt immers gaarne geduld met onverstandigen, omdat gij zo verstandig zijt:
20 gij verdraagt het immers, als iemand u als slaven gebruikt, als iemand u opeet, als iemand beslag op u legt, als iemand groot doet, als iemand u in het aangezicht slaat.
21 Tot mijn schande moet ik erkennen, dat wij te zwak geweest zijn. En toch, wanneer iemand iets durft – ik spreek in onverstand – dan durf ik ook.
22 Hebreeën zijn zij? Ik ook. Israëlieten zijn zij? Ik ook. Nageslacht van Abraham zijn zij? Ik ook.
23 Dienaren van Christus zijn zij? – ik spreek tegen mijn verstand in – ik nog meer: in moeiten veel vaker, in gevangenschap veel vaker, in slagen maar al te zeer, in doodsgevaren menigmaal.
24 Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig-min-één-slagen ontvangen,