1 Paulus, Silvanus en Timoteüs aan de gemeente der Tessalonicenzen in God, onze Vader, en de Here Jezus Christus:
2 genade zij u en vrede van God, de Vader, en van de Here Jezus Christus.
3 Wij behoren God te allen tijde om u te danken, broeders, zoals gepast is, omdat uw geloof zeer toeneemt en uw aller liefde jegens elkander sterker wordt,
4 zodat wij zelf over u roemen bij de gemeenten Gods, vanwege uw volharding en uw geloof onder al uw vervolgingen en de verdrukkingen, die gij doorstaat:
5 een bewijs van het rechtvaardige oordeel Gods, dat gij het Koninkrijk Gods waardig geacht zijt, voor hetwelk gij ook lijdt,