3 opdat het u welga en gij lang leeft op aarde.
4 En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heren.
5 Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vreze en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus,
6 niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar door als slaven van Christus de wil Gods van harte te doen,
7 en bereidwillig dienstbaar te zijn als aan de Here en niet aan mensen.
8 Gij weet immers, dat een ieder, hetzij slaaf, hetzij vrije, al het goede, dat hij gedaan heeft, van de Here zal terugontvangen.
9 En gij, heren, handelt evenzo jegens hen; laat het dreigen na. Gij weet immers, dat hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons.