6 En, dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader.
7 Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God.
8 Maar in de tijd, dat gij God niet kendet, hebt gij goden gediend, die het in wezen niet zijn.
9 Nu gij echter God hebt leren kennen, ja, meer nog, door God gekend zijt, hoe kunt gij thans terugkeren tot die zwakke en armelijke wereldgeesten, waaraan gij u weder van meet aan dienstbaar wilt maken?
10 Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar.
11 Ik vrees, dat ik mij wellicht tevergeefs voor u ingespannen heb.
12 Weest zoals ik, bid ik u, broeders, omdat ook ik ben zoals gij. Gij hebt mij in geen enkel opzicht verongelijkt.