1 En omstreeks die tijd sloeg koning Herodes de hand aan sommigen van de gemeente om hun kwaad te doen.
2 En hij liet Jakobus, de broeder van Johannes, ter dood brengen met het zwaard;
3 en toen hij zag, dat dit de Joden welgevallig was, ging hij voort en nam ook Petrus in hechtenis. Nu waren het de dagen der ongezuurde broden.
4 En hij liet hem grijpen en zette hem gevangen, onder bewaking van vier viertallen soldaten, met het voornemen hem na het Paasfeest voor het volk te brengen.
5 Petrus dan werd in de gevangenis in bewaring gehouden, maar door de gemeente werd voortdurend tot God voor hem gebeden.