1 En Paulus, de ogen op de Raad gericht, zeide: Mannen broeders, ik voor mij heb een volkomen zuiver geweten voor God over mijn gedrag in het openbaar tot op deze dag.
2 Maar de hogepriester Ananias beval hun, die naast hem stonden, hem op de mond te slaan.
3 Toen zeide Paulus tot hem: God moge u slaan, gij gewitte wand! En gij, zit gij over mij recht te spreken naar de wet en beveelt gij tegen de wet mij te slaan?
4 Maar de omstanders zeiden: Scheldt gij de hogepriester Gods uit?