1 Festus hield dan zijn intocht in zijn provincie en ging drie dagen later van Caesarea naar Jeruzalem.
2 En de overpriesters en de voornaamsten der Joden dienden klachten tegen Paulus bij hem in,
3 en verwachtten van hem een gunst ten nadele van Paulus, verlangende, dat hij hem naar Jeruzalem zou laten komen, daar zij een aanslag smeedden om hem onderweg om te brengen.
4 Doch Festus antwoordde, dat Paulus te Caesarea in bewaring bleef en dat hij zelf binnenkort (daarheen) zou vertrekken.
5 Laten dan, zeide hij, zij, die onder u bevoegd zijn, medereizen en, als er iets onbehoorlijks in deze man is, hem beschuldigen.