1 En toen het beslist was, dat wij naar Italië zouden afvaren, vertrouwde men Paulus en enige andere gevangenen toe aan een hoofdman, genaamd Julius, van de keizerlijke afdeling.
2 En op een schip uit Adramyttium, dat naar de kustplaatsen van Asia zou varen, kozen wij zee, met Aristarchus, een Macedoniër uit Tessalonica, bij ons.
3 En de volgende dag gingen wij te Sidon aan land en Julius behandelde Paulus vriendelijk en vergunde hem naar zijn vrienden te gaan om zich te laten verzorgen.
4 En vandaar afgevaren, voeren wij onder Cyprus langs, omdat de winden tegen waren;
5 wij staken de volle zee bij Cilicië en Pamfylië over en kwamen te Myra in Lycië aan.