23 Want deze nacht heeft een engel van de God, wie ik toebehoor en die ik vereer, bij mij gestaan,
24 en hij heeft gezegd: Wees niet bevreesd, Paulus, want gij moet voor de keizer staan; en zie, allen, die met u varen, heeft God u geschonken.
25 Daarom, mannen, houdt moed, want dit vertrouwen heb ik op God, dat het zo zal gaan, als mij gezegd is.
26 Maar wij moeten op een of ander eiland stranden.
27 Toen nu de veertiende nacht was aangebroken, dat wij in de Adriatische Zee rondzwalkten, vermoedde het scheepsvolk midden in de nacht, dat er land naderde.
28 En zij peilden met het lood twintig vadem en iets verder peilden zij vijftien vadem,
29 en uit vrees van tegen de klippen geslagen te worden, wierpen zij vier ankers van het achterschip uit en baden, dat het dag mocht worden.