4 En Petrus zag hem scherp aan, met Johannes, en zeide: Zie naar ons.
5 En hij hield zijn blik op hen gevestigd in de verwachting iets van hen te ontvangen.
6 Maar Petrus zeide: Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u; in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër: Wandel!
7 En hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op, en terstond werden zijn voeten en enkels stevig,
8 en hij sprong op en stond en liep heen en weer en hij ging met hen de tempel binnen, lopende en springende en God lovende.
9 En al het volk zag hem lopen en God loven;
10 en men herkende hem als degene, die om een aalmoes gezeten had aan de Schone Poort van de tempel; en zij werden met verbazing en ontzetting vervuld, over wat met hem gebeurd was.