5 En hij hield zijn blik op hen gevestigd in de verwachting iets van hen te ontvangen.
6 Maar Petrus zeide: Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u; in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër: Wandel!
7 En hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op, en terstond werden zijn voeten en enkels stevig,
8 en hij sprong op en stond en liep heen en weer en hij ging met hen de tempel binnen, lopende en springende en God lovende.
9 En al het volk zag hem lopen en God loven;
10 en men herkende hem als degene, die om een aalmoes gezeten had aan de Schone Poort van de tempel; en zij werden met verbazing en ontzetting vervuld, over wat met hem gebeurd was.
11 En toen hij Petrus en Johannes vasthield, liep al het volk rondom hen te hoop in de zogenaamde zuilengang van Salomo, vol verbazing.