3 want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt.
4 Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet.
5 Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden.
6 Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt.
7 Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen,
8 innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen.
9 Laat de geringe broeder roemen in zijn hoogheid,