20 Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt?
21 Is onze vader Abraham niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Isaak op het altaar legde?
22 Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken;
23 en het schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd.
24 Gij ziet, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof.
25 En is niet evenzo Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan?
26 Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood.