3 en gij zoudt opzien tegen de man met de prachtige kleding en zeggen: neem gij hier deze goede plaats, maar tot de arme zoudt gij zeggen: ga gij daar staan, of ga beneden bij mijn voetbank zitten,
4 zoudt gij dan geen onderscheid maken onder elkander en optreden als rechters, die zich door verkeerde overwegingen laten leiden?
5 Hoort, mijn geliefde broeders! Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?
6 Doch gíj hebt de arme smadelijk behandeld. Zijn het niet de rijken, die u geweld aandoen en die u voor de rechtbanken slepen?
7 Zijn zij het niet, die de goede naam, welke over u aangeroepen is, lasteren?
8 Indien gij echter de koninklijke wet vervult naar het schriftwoord: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan doet gij wèl.
9 Doch indien gij met aanzien des persoons handelt, doet gij zonde en wordt gij door de wet overtuigd van overtreding.