11 Zie, wij prijzen hen zalig, die volhard hebben; gij hebt van de volharding van Job gehoord en gij hebt uit het einde, dat de Here deed volgen, gezien, dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontferming.
12 Maar vooral, mijn broeders, zweert niet, noch bij de hemel, noch bij de aarde, noch welke andere eed ook. Laat ja bij u ja zijn en neen neen, opdat gij niet onder het oordeel valt.
13 Heeft iemand onder u leed te dragen? Laat hij bidden. Is iemand blij te moede? Laat hij lofzingen.
14 Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren.
15 En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten. En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden.
16 Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij genezing ontvangt. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt.
17 Elia was slechts een mens zoals wij en hij bad een gebed, dat het niet regenen zou, en het regende niet op het land, drie jaar en zes maanden lang;