1 Er was iemand ziek, Lazarus van Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta.
2 Maria was het, die de Here gezalfd had met mirre en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. En haar broeder Lazarus was ziek.
3 De zusters dan zonden Hem bericht: Here, zie, die Gij liefhebt, is ziek.
4 Toen Jezus het hoorde, zeide Hij: Deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde.
5 Jezus nu had Marta en haar zuster en Lazarus lief.
6 Toen Hij dan hoorde, dat hij ziek was, bleef Hij daarop nog twee dagen ter plaatse, waar Hij was;