1 Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea.
2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte.
3 En Jezus ging de berg op en zat daar neder met zijn discipelen.
4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij.
5 Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?
6 Maar dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want Hij wist zelf, wat Hij doen zou.