4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij.
5 Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?
6 Maar dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want Hij wist zelf, wat Hij doen zou.
7 Filippus antwoordde Hem: Tweehonderd schellingen brood is voor dezen niet genoeg, als ieder een kleine hoeveelheid zal krijgen.
8 Een van zijn discipelen, Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem:
9 Hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat betekent dit voor zovelen?
10 Jezus zeide: Laat de mensen gaan zitten. Nu was er veel gras op die plaats. De mannen gingen dus zitten, ten getale van omstreeks vijfduizend.