46 Niet, dat iemand de Vader gezien heeft; alleen die van God komt, die heeft de Vader gezien.
47 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft eeuwig leven.
48 Ik ben het brood des levens.
49 Uw vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten en zij zijn gestorven;
50 dit is het brood, dat uit de hemel nederdaalt, opdat wie ervan eet, niet sterve.
51 Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld.
52 De Joden dan streden onderling en zeiden: Hoe kan deze ons zijn vlees te eten geven?