47 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft eeuwig leven.
48 Ik ben het brood des levens.
49 Uw vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten en zij zijn gestorven;
50 dit is het brood, dat uit de hemel nederdaalt, opdat wie ervan eet, niet sterve.
51 Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld.
52 De Joden dan streden onderling en zeiden: Hoe kan deze ons zijn vlees te eten geven?
53 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf.