45 Maar omdat Ik u de waarheid zeg – Mij gelooft gij niet.
46 Wie van u overtuigt Mij van zonde? Als Ik waarheid spreek, waarom gelooft gij Mij niet?
47 Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt.
48 De Joden antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet terecht, dat Gij een Samaritaan zijt en bezeten zijt?
49 Jezus antwoordde: Ik ben niet bezeten, maar Ik eer mijn Vader, en gij onteert Mij.
50 Maar Ik zoek niet mijn eer; Eén is er, die haar zoekt en die oordeelt.
51 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen.