46 Wie van u overtuigt Mij van zonde? Als Ik waarheid spreek, waarom gelooft gij Mij niet?
47 Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uit God niet zijt.
48 De Joden antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet terecht, dat Gij een Samaritaan zijt en bezeten zijt?
49 Jezus antwoordde: Ik ben niet bezeten, maar Ik eer mijn Vader, en gij onteert Mij.
50 Maar Ik zoek niet mijn eer; Eén is er, die haar zoekt en die oordeelt.
51 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen.
52 De Joden zeiden tot Hem: Nu weten wij, dat Gij bezeten zijt. Abraham is gestorven en ook de profeten, en Gij zegt: indien iemand mijn woord bewaard heeft, zal hij de dood in eeuwigheid niet smaken.