18 De Joden dan geloofden niet van hem, dat hij blind geweest en ziende geworden was, totdat zij de ouders geroepen hadden van hem, die ziende was geworden,
19 en zij vroegen hun en zeiden: Is dit uw zoon, van wie gij zegt, dat hij blind geboren is? Hoe kan hij dan nu zien?
20 Zijn ouders antwoordden en zeiden: Wij weten, dat dit onze zoon is, en dat hij blind geboren is;
21 maar hoe hij nu zien kan, weten wij niet, en wie zijn ogen geopend heeft, wij weten het niet; vraagt het hemzelf, hij heeft zijn leeftijd, hij zal voor zichzelf spreken.
22 Dit zeiden zijn ouders, omdat zij bang waren voor de Joden, want de Joden waren reeds overeengekomen, dat, indien iemand mocht belijden, dat Hij de Christus was, hij uit de synagoge zou worden gebannen.
23 Daarom zeiden zijn ouders: Hij heeft zijn leeftijd, vraagt het hemzelf.
24 Zij riepen dan ten tweeden male de man, die blind geweest was, en zeiden tot hem: Geef Gode de eer; wij weten, dat deze mens een zondaar is.