1 Daarna wees de Here nog [tweeën]zeventig aan en Hij zond hen twee aan twee voor Zich uit naar alle steden en plaatsen, waar Hij zelf komen zou.
2 En Hij zeide tot hen: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst.
3 Gaat heen, zie, Ik zend u als lammeren midden onder wolven.
4 Draagt geen beurs of reiszak of sandalen, en groet niemand onderweg.
5 Welk huis gij ook binnentreedt, zegt eerst: Vrede zij dezen huize.
6 En indien daar een zoon des vredes is, dan zal uw vrede op hem rusten, maar zo niet, dan zal hij tot u terugkeren.
7 Blijft in dàt huis, eet en drinkt wat men u geeft, want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere.