33 Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen.
34 En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.
35 En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en mocht gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis.
36 Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen?
37 Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo.
38 Terwijl zij op reis waren, kwam Hij in een zeker dorp. En een vrouw, Marta geheten, ontving Hem in haar huis.
39 En deze had een zuster, genaamd Maria, die, aan de voeten des Heren gezeten, naar zijn woord luisterde.