38 De Farizeeër verwonderde zich, toen hij zag, dat Hij Zich vóór het eten niet eerst wies.
39 Maar de Here zeide tot hem: En gij dan, gij Farizeeën, de buitenzijde van de beker en de schotel reinigt gij, maar van binnen zijt gij vol roof en slechtheid.
40 Onverstandigen, heeft Hij, die de buitenzijde gemaakt heeft, ook niet de binnenzijde gemaakt?
41 Doch geeft de inhoud als aalmoes en zie, alles is u rein.
42 Maar wee u, Farizeeën, want gij geeft tienden van de munt en de ruit en van alle kruiden, en gij gaat voorbij aan het oordeel en de liefde Gods. Dit moest men doen en het andere niet nalaten.
43 Wee u, Farizeeën, want gij zijt gesteld op de ereplaats in de synagogen en op de begroetingen op de markten.
44 Wee u, want gij zijt als de onzichtbare graven: de mensen, die er overheen lopen, weten het niet.