42 Maar wee u, Farizeeën, want gij geeft tienden van de munt en de ruit en van alle kruiden, en gij gaat voorbij aan het oordeel en de liefde Gods. Dit moest men doen en het andere niet nalaten.
43 Wee u, Farizeeën, want gij zijt gesteld op de ereplaats in de synagogen en op de begroetingen op de markten.
44 Wee u, want gij zijt als de onzichtbare graven: de mensen, die er overheen lopen, weten het niet.
45 Een van de wetgeleerden antwoordde en zeide tot Hem: Meester, door dit te zeggen, beledigt Gij ook òns.
46 Maar Hij zeide: Wee ook u, wetgeleerden, want gij legt de mensen ondraaglijke lasten op, en zelf raakt gij die lasten niet met één uwer vingers aan.
47 Wee u, want gij bouwt de grafsteden der profeten, maar uw vaderen hebben hen gedood.
48 Zo zijt gij dan getuigen, dat gij instemt met de daden uwer vaderen, want zij hebben hen gedood en gij bouwt!