16 Moest deze vrouw, die een dochter van Abraham is, welke de satan, zie, achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de sabbatdag?
17 En toen Hij dit zeide, schaamden zich al zijn tegenstanders, en de gehele schare verheugde zich over al de heerlijke dingen, die door Hem geschiedden.
18 Hij zeide dan: Waaraan is het Koninkrijk Gods gelijk en waarmede zal Ik het vergelijken?
19 Het is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn tuin zaaide, en het groeide en werd een boom, en de vogelen des hemels nestelden in zijn takken.
20 En wederom sprak Hij: Waarmede zal Ik het Koninkrijk Gods vergelijken?
21 Het is gelijk aan een zuurdesem, welke een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het geheel doorzuurd was.
22 En Hij trok verder langs steden en dorpen, predikende en reizende naar Jeruzalem.