3 En Jezus antwoordde en zeide tot de wetgeleerden en Farizeeën, zeggende: Is het geoorloofd op de sabbat te genezen of niet?
4 En zij hielden zich stil. En Hij vatte hem bij de hand en Hij genas hem en liet hem gaan.
5 En Hij zeide tot hen: Als een zoon of een os van iemand van u in een put valt, wie zal hem er dan niet terstond uittrekken (ook) op de sabbatdag?
6 En zij waren niet in staat iets daartegen in te brengen.
7 Hij sprak tot de genodigden een gelijkenis, omdat Hij bemerkte, hoe zij de eerste plaatsen uitkozen, en zeide tot hen:
8 Wanneer gij door iemand op een bruiloft genodigd zijt, ga dan niet op de eerste plaats aanliggen. Misschien is er iemand, voornamer dan gij, door hem genodigd;
9 en dan zou hij, die u en hem genodigd heeft, komen en tot u zeggen: Maak plaats voor deze, en dan zoudt gij tot uw schande de laatste plaats moeten gaan innemen.