1 Al de tollenaars nu en de zondaars plachten tot Hem te komen om naar Hem te horen.
2 En de Farizeeën en de schriftgeleerden morden en spraken: Deze ontvangt zondaars en eet met hen.
3 En Hij sprak deze gelijkenis tot hen en zeide:
4 Wie van u, die honderd schapen heeft en er één van verliest, laat niet de negenennegentig in de wildernis achter en gaat het verlorene zoeken, totdat hij het vindt?
5 En als hij het vindt, tilt hij het met blijdschap op zijn schouders,
6 en thuisgekomen, roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tot hen: Verblijdt u met mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.
7 Ik zeg u, dat er alzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben.