2 En hij liet hem roepen en zeide tot hem: Wat hoor ik daar van u? Doe verantwoording van uw beheer, want gij kunt niet langer rentmeester blijven.
3 De rentmeester zeide bij zichzelf: Wat moet ik doen? Want mijn heer ontneemt mij mijn rentmeesterschap. Spitten kan ik niet, voor bedelen schaam ik mij.
4 Ik weet, wat ik doen zal, opdat zij mij, wanneer ik uit mijn rentmeesterschap ontzet ben, in huis zullen nemen.
5 En hij ontbood de schuldenaars van zijn heer één voor één bij zich. Hij zeide tot de eerste: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig?
6 Hij zeide: Honderd vaten olie. Hij zeide tot hem: Hier hebt gij uw schuldbekentenis, ga vlug zitten en schrijf vijftig.
7 Daarna zeide hij tot de tweede: En hoeveel zijt gij schuldig? Hij zeide: Honderd zakken tarwe. Hij zeide tot hem: Hier hebt gij uw schuldbekentenis, schrijf tachtig.
8 En de heer prees de onrechtvaardige rentmeester, dat hij met overleg gehandeld had, want de kinderen dezer wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk dan de kinderen des lichts.