13 En hij riep tien van zijn slaven en gaf hun tien ponden en zeide tot hen: Drijft handel, totdat ik terugkom.
14 Doch zijn burgers haatten hem en zonden hem een gezantschap achterna met de boodschap: Wij willen niet, dat deze koning over ons wordt.
15 En het geschiedde, toen hij terugkwam, nadat hij de koninklijke waardigheid verkregen had, dat hij die slaven, aan welke hij het geld gegeven had, bij zich liet roepen om te weten, wat ieder met zijn handel bereikt had.
16 En de eerste verscheen en zeide: Heer, uw pond heeft tien ponden winst gemaakt.
17 En hij zeide tot hem: Voortreffelijk, goede slaaf; omdat gij in het minste getrouw geweest zijt, heb gezag over tien steden.
18 De tweede kwam en zeide: Uw pond, heer, heeft vijf ponden opgebracht.
19 Hij zeide ook tot hem: En gij, wees heer over vijf steden.