3 Hij antwoordde en zeide tot hen: Ik zal u ook een vraag stellen: Zegt Mij:
4 De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen?
5 Zij overlegden samen en spraken: Indien wij zeggen: Uit de hemel, zal Hij zeggen: waarom hebt gij hem dan niet geloofd?
6 Doch indien wij zeggen: uit de mensen, dan zal het volk als één man ons stenigen, want het is ervan overtuigd, dat Johannes een profeet was.
7 En zij antwoordden, dat zij niet wisten, vanwaar deze was.
8 En Jezus zeide tot hen: Dan zeg Ik u ook niet, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.
9 Hij begon tot het volk deze gelijkenis te spreken: Iemand plantte een wijngaard en hij verhuurde die aan pachters en ging geruime tijd buitenslands.