8 En Jezus zeide tot hen: Dan zeg Ik u ook niet, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.
9 Hij begon tot het volk deze gelijkenis te spreken: Iemand plantte een wijngaard en hij verhuurde die aan pachters en ging geruime tijd buitenslands.
10 En toen het de tijd was, zond hij een slaaf tot de pachters, opdat zij hem van de vrucht van de wijngaard zouden geven. Maar de pachters sloegen hem en zonden hem met lege handen weg.
11 Maar hij ging voort en zond een andere slaaf. Zij sloegen ook die, behandelden hem smadelijk en zonden hem met lege handen weg.
12 En hij ging voort en zond een derde. Zij verwondden ook die en wierpen hem buiten de wijngaard.
13 Toen zeide de heer van de wijngaard: Wat moet ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon zenden; die zullen zij wel ontzien.
14 Maar toen de pachters hem zagen, overlegden zij met elkander en zeiden: Dit is de erfgenaam: laten wij hem doden, opdat de erfenis voor ons zij.