2 Hij zag ook een behoeftige weduwe twee koperstukjes daarin werpen,
3 en zeide: Waarlijk, Ik zeg u, deze arme weduwe heeft meer dan allen daarin geworpen.
4 Want deze allen hebben van hun overvloed iets bij de gaven geworpen, maar zij heeft van haar armoede haar ganse levensonderhoud erin geworpen.
5 En toen sommigen van de tempel zeiden, dat hij met schone stenen en wijgeschenken versierd was, sprak Hij:
6 Wat gij daar aanschouwt – er zullen dagen komen, waarin geen steen op de andere zal gelaten worden, die niet zal worden weggebroken.
7 En zij vroegen Hem en zeiden: Meester, wanneer zal dit dan geschieden? En wat is het teken, dat deze dingen zullen gebeuren?
8 Hij zeide: Ziet toe, dat gij u niet laat verleiden. Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben het, en: De tijd is nabij. Gaat hen niet achterna.