6 Toen Pilatus dit hoorde, vroeg hij, of die man een Galileeër was,
7 en toen hij begreep, dat Hij uit het gebied van Herodes was, zond hij Hem door naar Herodes, die in die dagen ook te Jeruzalem was.
8 Toen Herodes Jezus zag, was hij zeer verheugd. Want hij had Hem reeds geruime tijd willen zien, omdat hij van Hem hoorde, en hij hoopte een of ander teken door Hem te zien geschieden.
9 Hij ondervroeg Hem met vele woorden, maar Hij antwoordde hem niets.
10 En de overpriesters en de schriftgeleerden stonden Hem heftig te beschuldigen.
11 En Herodes met zijn krijgsmacht smaadde en bespotte Hem, en hij deed Hem een schitterend kleed om en zond Hem zó naar Pilatus terug.
12 En Herodes en Pilatus werden op diezelfde dag met elkander bevriend; vóór die tijd immers leefden zij in vijandschap met elkander.