39 Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb.
40 [En bij dit woord toonde Hij hun zijn handen en voeten.]
41 En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: Hebt gij hier iets te eten?
42 Zij reikten Hem een stuk van een gebakken vis toe.
43 En Hij nam het en at het voor hun ogen.
44 Hij zeide tot hen: Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden.
45 Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen.