4 En het geschiedde, terwijl zij daarover in verlegenheid waren, dat, zie, twee mannen in een blinkend gewaad bij haar stonden.
5 En toen zij zeer verschrikt werden en haar aangezicht ter aarde neigden, zeiden dezen tot haar: Wat zoekt gij de levende bij de doden?
6 Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herinnert u, hoe Hij, toen Hij nog in Galilea was, tot u gesproken heeft,
7 zeggend, dat de Zoon des mensen moest overgeleverd worden in de handen van zondige mensen en gekruisigd worden en ten derden dage opstaan.
8 En zij herinnerden zich zijn woorden,
9 en teruggekeerd van het graf, boodschapten zij dit alles aan de elven en aan al de anderen.
10 Dit waren dan Maria van Magdala, en Johanna, en Maria, (de moeder) van Jakobus. En de anderen, die met haar waren, zeiden dit aan de apostelen.