8 En zij herinnerden zich zijn woorden,
9 en teruggekeerd van het graf, boodschapten zij dit alles aan de elven en aan al de anderen.
10 Dit waren dan Maria van Magdala, en Johanna, en Maria, (de moeder) van Jakobus. En de anderen, die met haar waren, zeiden dit aan de apostelen.
11 En deze woorden schenen hun zotteklap en zij geloofden haar niet.
12 [Doch Petrus stond op en liep snel naar het graf. En toen hij zich bukte, zag hij alleen de windsels. En hij ging weg, bij zichzelf verbaasd over wat er mocht gebeurd zijn.]
13 En zie, twee van hen waren juist op die dag op weg naar een dorp, zestig stadiën van Jeruzalem verwijderd, genaamd Emmaüs,
14 en zij spraken met elkander over al wat voorgevallen was.