24 Maar wee u, gij rijken, want gij hebt uw vertroosting reeds.
25 Wee u, die nu overvloed hebt, want gij zult hongeren.Wee u, die nu lacht, want gij zult smart hebben en wenen.
26 Wee u, wanneer alle mensen wèl van u spreken; immers, op dezelfde wijze hebben hun vaderen met de valse profeten gehandeld.
27 Maar tot u, die Mij hoort, zeg ik: Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten;
28 zegent wie u vervloeken; bidt voor wie u smadelijk behandelen.
29 Slaat iemand u op uw wang, keer hem ook de andere toe, neemt iemand u uw mantel af, laat hem ook het hemd nemen.
30 Vraagt iemand iets van u, geef het hem; neemt iemand het uwe, vraag het niet terug.