35 Neen, hebt uw vijanden lief, en doet hun goed en leent zonder op vergelding te hopen, en uw loon zal groot zijn en gij zult kinderen van de Allerhoogste zijn, want Hij is goed jegens de ondankbaren en bozen.
36 Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is.
37 En oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld worden; laat los en gij zult losgelaten worden.
38 Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat, waarmede gij meet, zal u wedergemeten worden.
39 Hij sprak ook een gelijkenis tot hen: Kan een blinde een blinde geleiden? Zullen zij niet beiden in een put vallen?
40 Een discipel staat niet boven zijn meester, maar al wie volleerd is, zal zijn als zijn meester.
41 Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder, maar de balk in uw eigen oog bemerkt gij niet?