38 Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat, waarmede gij meet, zal u wedergemeten worden.
39 Hij sprak ook een gelijkenis tot hen: Kan een blinde een blinde geleiden? Zullen zij niet beiden in een put vallen?
40 Een discipel staat niet boven zijn meester, maar al wie volleerd is, zal zijn als zijn meester.
41 Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder, maar de balk in uw eigen oog bemerkt gij niet?
42 Hoe kunt gij tot uw broeder zeggen: Broeder, laat mij de splinter, die in uw oog is, wegdoen, terwijl gij de balk, die in uw eigen oog is, niet ziet? Huichelaar, doe eerst de balk weg uit uw oog en dan zult gij scherp kunnen zien om de splinter in het oog van uw broeder weg te doen.
43 Immers, er is geen goede boom, die slechte vrucht voortbrengt, noch ook een slechte boom, die goede vrucht voortbrengt.
44 Want elke boom wordt aan zijn eigen vrucht gekend. Want van dorens leest men geen vijgen, en van een braamstruik oogst men geen druif.