9 En Jezus sprak tot hen: Ik leg u de vraag voor, of het geoorloofd is op de sabbat goed te doen of kwaad te doen, een leven te redden of verloren te doen gaan.
10 Toen zag Hij hen allen rondom Zich aan en zeide tot hem: Strek uw hand uit. Hij deed het en zijn hand werd weder gezond.
11 En zij raakten volkomen hun verstand kwijt en spraken er met elkander over, wat zij Jezus doen zouden.
12 En het geschiedde in die dagen, dat Hij naar het gebergte ging om te bidden, en Hij bracht de nacht door in het gebed tot God.
13 En toen het dag geworden was, riep Hij zijn discipelen tot Zich en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde:
14 Simon, die Hij ook Petrus noemde, en Andreas, zijn broeder, en Jakobus en Johannes, en Filippus en Bartolomeüs,
15 en Matteüs en Tomas, [en] Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon, bijgenaamd de Zeloot, en Judas, de zoon van Jakobus,