13 En toen de Here haar zag, werd Hij met ontferming over haar bewogen en Hij zeide tot haar: Ween niet.
14 En naderbij gekomen raakte Hij de baar aan – de dragers stonden stil – en zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op!
15 En de dode ging overeind zitten en begon te spreken, en Hij gaf hem aan zijn moeder.
16 En vrees beving hen allen en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot profeet is onder ons opgestaan, en: God heeft naar zijn volk omgezien.
17 En dit gerucht over Hem verbreidde zich in het ganse Joodse land en in de gehele omtrek.
18 En de discipelen van Johannes boodschapten hem al deze dingen.
19 En Johannes riep een tweetal van zijn discipelen tot zich en zond hen naar de Here om te zeggen: Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?