3 Toen hij van Jezus hoorde, zond hij enige oudsten der Joden tot Hem met het verzoek te komen en zijn slaaf in het leven te behouden.
4 Zij kwamen dan tot Jezus en drongen zeer bij Hem aan, want, zeiden zij, hij is waard, dat Gij dit voor hem doet;
5 want hij heeft ons volk lief en onze synagoge heeft hij gebouwd.
6 En Jezus ging met hen mede. Toen Hij niet ver meer van het huis was, zond de hoofdman vrienden om tot Hem te zeggen: Here, doe geen moeite, want ik ben niet waard, dat Gij onder mijn dak komt;
7 daarom heb ik ook mijzelf niet waardig geacht tot U te komen, maar spreek (slechts) een woord en mijn knecht moet herstellen.
8 Want ik neem zelf een ondergeschikte plaats in met soldaten onder mij, en ik zeg tot de een: Ga heen, en hij gaat heen, en tot een ander: Kom, en hij komt, en tot mijn slaaf: Doe dit, en hij doet het.
9 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich over hem, en Zich kerende tot de schare, die Hem volgde, sprak Hij: Ik zeg u, zelfs in Israël heb Ik een zó groot geloof niet gevonden!