29 Want Hij gaf de onreine geest bevel van de man uit te varen. Want menigmaal had de geest hem met geweld medegesleurd, en om hem te bewaken werd hij met ketenen en voetboeien geboeid, maar hij brak de boeien stuk en werd door de geest naar eenzame streken gedreven.
30 En Jezus vroeg hem: Wat is uw naam? Hij zeide: Legioen; want vele geesten waren in hem gevaren.
31 En zij smeekten Hem, dat Hij hun niet gelasten zou in de afgrond te varen.
32 Nu werd op de berg een talrijke kudde zwijnen gehoed; en zij smeekten Hem, dat Hij hun zou toestaan daarin te varen. En Hij stond het hun toe.
33 En de geesten voeren uit die mens en voeren in de zwijnen en de kudde stormde langs de helling het meer in en verdronk.
34 Toen de hoeders zagen wat er gebeurd was, namen zij de vlucht en berichtten het in de stad en op het land.
35 En de mensen liepen uit om te zien wat gebeurd was, en zij kwamen bij Jezus en vonden de mens, van wie de boze geesten uitgevaren waren, aan de voeten van Jezus zitten, gekleed en goed bij zijn verstand, en zij werden bevreesd.