1 Nu was het na twee dagen Pascha en het feest der ongezuurde broden. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem door list in handen zouden krijgen en doden.
2 Want zij zeiden: Niet op het feest, opdat er geen opschudding kome onder het volk.
3 En toen Hij te Betanië was in het huis van Simon de melaatse, kwam, terwijl Hij aan tafel aanlag, een vrouw met een albasten kruik vol echte, kostbare nardusmirre; en zij brak de albasten kruik en goot (de mirre) over zijn hoofd.
4 En sommigen spraken verontwaardigd tot elkander: Waartoe dient die verkwisting der mirre?